Met de afronding van het project 'Slimme sluipwespen: Effectieve biologische bestrijding' is kennis opgedaan over het leervermogen van sluipwespen en de mogelijkheden om dit gericht in te zetten tegen wolluis. Het onderzoek richtte zich op het verbeteren van de effectiviteit van biologische bestrijding in snijroos en potorchidee, waar wolluis een lastig te beheersen plaag vormt.
Centrale vraag was of sluipwespen, zoals Anagyrus vladimiri, vooraf getraind kunnen worden om gerichter naar wolluis te zoeken in de kas. Uit laboratorium- en kasproeven blijkt dat het gedrag van sluipwespen inderdaad beïnvloed kan worden door blootstelling aan geurstoffen van wolluis en aangetaste planten. De training leidde tot een hogere zoekactiviteit, vooral wanneer geurstoffen van zowel gastheer als waardplant gecombineerd werden aangeboden.
In praktijkproeven waren de effecten van training nog wisselend. In kleinere proeven viel het verschil tussen getrainde en niet-getrainde sluipwespen beperkt uit. In grotere tentproeven zochten getrainde sluipwespen sneller naar wolluis. Dat biedt perspectief, zeker als de training eenvoudig toepasbaar is in de kas. Vervolgonderzoek is nodig om deze methode verder te verfijnen en geschikt te maken voor de praktijk.
Nieuwe aanknopingspunten voor praktijk en onderzoek
Hoewel een direct toepasbare methode nog niet beschikbaar is, biedt het onderzoek duidelijke aanknopingspunten voor verdere ontwikkeling. Ook leverde het project nieuwe kandidaat-geurstoffen op die mogelijk gebruikt kunnen worden voor gedragssturing van natuurlijke vijanden.
Publiek-private samenwerking
Het project slimme sluipwespen is een publiek-private samenwerking uitgevoerd door het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW), in samenwerking met Wageningen University & Research en medegefinancierd en gecoördineerd vanuit het innovatieprogramma Het Nieuwe Doen in Plantgezondheid van Kennis in je Kas (KijK). Het is project is mede mogelijk gemaakt door ketenpartners Koppert Biological Systems, Pherobank en Stimuflori.
Lees hier het eindrapport
Bron: Glastuinbouw Nederland