Zelfde arbeidsvoorwaarden voor Oost-Europese werknemer, maar niet voor chauffeurs
In het akkoord worden de arbeidsvoorwaarden op een gelijk niveau getrokken. Dat betekent dat een Oost-Europese werknemer tegen dezelfde arbeidsvoorwaarden werkt als zijn collega's in het gastland. Buitenlandse werknemers moeten bijvoorbeeld het cao-loon betaald krijgen in plaats van het minimumloon dat voorheen gold. Daarnaast hebben ze ook recht op bijvoorbeeld een dertiende maand en andere cao-afspraken. Tot slot werd er ook besloten om de maximale uitzendperiode te beperkten tot 12 maanden met een mogelijke verlenging van zes maanden op verzoek van de werkgever.
De twee ministers uit Estland. Kaia Iva, Minister voor Sociale Bescherming en Jevgeni Ossinovski, minister voor Gezondheid en Werkgelegenheid.
"Ik geloof dat we een gebalanceerd akkoord hebben bereikt," aldus Jevgeni Ossinovski, minister in Estland en momenteel voorzitter van de Europese Raad. "We hebben een stevige basis voor het akkoord dat is bereikt." Van de 28 lidstaten stemden alleen Polen, Hongarije, Letland en Litouwen tegen. Verenigd Koninkrijk, Ierland en Kroatië onthielden zich van stemming, al toonden deze landen zich wel een voorstander van het akkoord, aldus de voorzitter.
Uitzondering voor transportsector
Het akkoord maakt een uitzondering voor de transportsector. Voor vrachtwagenchauffeurs blijven de huidige regels van kracht. Polen, Hongarije, Tsjechië, Slowakije, Spanje en Portugal maakten zich zorgen over de gevolgen voor de chauffeurs uit hun landen. De Europese ministers konden het niet eens worden over het antwoord op de vraag in welk land een internationale vrachtwagenchauffeur werkt. Het vraagstuk over de chauffeurs wordt in een andere overlegronde over mobiliteit meegenomen.
Er geldt een overgangstermijn van vier jaar. Vanaf 2021 zijn de nieuwe regels van kracht, mits het Europees Parlement instemt met het akkoord. De oude regels werden in 1996 voor het eerst geïntroduceerd. Onder deze oude regels waren de loonkosten voor Oost-Europese werknemers goedkoper dan voor werknemers in landen in West-Europa. Onder andere Duitsland, Frankrijk en Oostenrijk noemden dit 'sociale dumping' waardoor oneerlijke concurrentie ontstond op de arbeidsmarkt.