Schrijf je in voor onze dagelijkse nieuwsbrief om al het laatste nieuws direct per e-mail te ontvangen!

Inschrijven Ik ben al ingeschreven

U maakt gebruik van software die onze advertenties blokkeert (adblocker).

Omdat wij het nieuws gratis aanbieden zijn wij afhankelijk van banner-inkomsten. Schakel dus uw adblocker uit en herlaad de pagina om deze site te blijven gebruiken.
Bedankt!

Klik hier voor een uitleg over het uitzetten van uw adblocker.

Meld je nu aan voor onze dagelijkse nieuwsbrief en blijf up-to-date met al het laatste nieuws!

Abonneren Ik ben al ingeschreven
Marcel Timmer, CPB:

"De moeizame loon-prijsdans"

Marcel Timmer, onderdirecteur bij het Centraal Planbureau (CPB), heeft een column geschreven over de 'loon-prijsdans'. Hieronder is deze te lezen.

"Je hoeft het gelukkig niet zelf te kunnen om het te waarderen: een soepele dansvoorstelling. De beste zijn die waar de danspartners schijnbaar moeiteloos, doelbewust en zonder enige communicatie over het podium bewegen. Die moeiteloosheid is uiteraard schijn. Een goede dansperformance vereist herhaling, vertrouwen en coördinatie. Als een gedeeld doel en communicatie ontbreekt, dan bewegen ledematen de verkeerde kant op en wordt er gestruikeld. De dans ontaardt dan in een stroeve worstelpartij. Niet om aan te zien, en vooral voor de danspartners zelf onwelkom.

De loononderhandelingen tussen werkgevers en werknemers in de private sector zijn als een dans. Maar die dans krijgt recent steeds meer het karakter van een worstelpartij met stakingsacties, lange onderhandelingen en toenemend onbegrip aan beide zijden. Waarom is de onderhandelingsdans zoveel moeizamer vandaag de dag? Drie ontwikkelingen spelen daarbij een belangrijke rol.

Ten eerste is er onduidelijkheid over de loonruimte. Loononderhandelingen zijn gebaat bij overeenstemming over een initiële bandbreedte voor de loonstijging. In het verleden was er een regel gebaseerd op twee principes: koopkrachtbehoud en delen in de extra winst. De loonruimte werd daarom, eenvoudig gesteld, bepaald door het inflatiepercentage op te tellen bij de groei van de arbeidsproductiviteit.

Met een stabiele en lage inflatie onder de 2% en een lage arbeidsproductiviteitsgroei (maximaal 2%) was de bandbreedte voor de onderhandelingen beperkt en dat maakte de dans makkelijk. Dat was toen. Nu is de inflatie hoog en instabiel: de officiële consumentenprijsindex (jaar-op-jaar CPI) steeg vorig jaar van 6% in februari tot 14% in oktober, en daalde daarna naar 10% in november. Mede dankzij de energieprijssubsidie van de overheid is de stijging in april dit jaar nog maar 5%. Het maakt dan opeens erg veel uit welke maand je kiest bij de bepaling van de loonruimte.

Ten tweede is het concept ’koopkrachtbehoud’ gecompliceerder geworden. Er is immers collectieve verarming door gestegen prijzen voor geïmporteerde energie. Dit verlies van nationale koopkracht berekende het CPB op ongeveer 2%-punt in 2022 (1).  Oftewel, niet iedereen kan zijn koopkracht behouden. Belangrijker nog is de ongelijkheid in koopkrachtontwikkeling tussen huishoudens. Die hangt sterk af van verschillen in het aandeel van de energiekosten in hun uitgaven. Dat aandeel is over het algemeen groter voor huishoudens met een lager inkomen (2).  

Daardoor zorgt het afspreken van een gemiddelde procentuele loonstijging grosso modo voor overcompensatie van koopkracht voor hogere inkomens en ondercompensatie voor lagere inkomens. Dit wordt onderkend en heeft geleid tot het hernieuwd gebruik van ‘centen in plaats van procenten’-afspraken in cao’s. Het bepalen van loonruimte in termen van centen in plaats van in procenten is echter wel complexer.

Ten slotte varieert de recente omzet- en winstgroei tussen bedrijfstakken veel sterker dan in het verleden. Helaas komen de officiële statistieken over lonen en winsten met een vertraging van twee jaar. Maar op basis van de beschikbare informatie  kan een eerste ruwe indicatie worden verkregen. Dan blijkt dat de prijs van de toegevoegde waarde (TW)  soms harder is gegroeid dan de loonkosten per gewerkt uur. In dat geval is de kans groot dat het winstaandeel in de TW is toegenomen en het loonaandeel - de zogenoemde arbeidsinkomensquote - gedaald.


Noot: De verandering van de prijs toegevoegde waarde is de prijsontwikkeling van de totale bruto toegevoegde waarde, of wel de toename van de toegevoegde waarde per eenheid product. Dat wordt voornamelijk veroorzaakt door loon- of winststijgingen. De loonkosten per gewerkt uur betreffen de totale loonkosten voor werkgevers, dus inclusief sociale premies en loonkostenheffing/-subsidies. Bron: CBS (link en link).

Uit de figuur blijkt dat dit het geval is voor de bedrijfstakken landbouw en handel in onroerend goed. Daarnaast vallen de hoge winsten in de energiesector uiteraard op (3).  In bedrijfstakken zoals de bouw, ict en persoonlijke dienstverlening lijkt de loonstijging juist sneller dan de TW-prijsstijging te zijn geweest. Kortom, de variatie tussen bedrijfstakken is groot in 2022.  Dat gold ook al voor 2021. En om de puzzel nog complexer te maken, zijn er ook grote verschillen in winstgevendheid tussen bedrijven binnen dezelfde bedrijfstak (4).
 
Gegeven deze grote verschillen in bedrijfsprestaties is het decentrale aspect van het loonvormingsproces in Nederland nu van groot belang. Vaststelling van een centrale loonruimte gebaseerd op één macro-economische variabele, zoals de arbeidsinkomensquote of een volatiel maandcijfer van de consumentenprijsindex is niet behulpzaam. Het doet geen recht aan de grote verschillen tussen bedrijven en tussen huishoudens. Werknemers en werkgevers dansen niet in één maar in vele ritmes. Dus ja, minder Weense wals en meer moderne vrije stijl. Het zoeken van een balans tussen realisme en rechtvaardigheid blijft daarbij de uitdaging voor de polder. Niemand is gebaat bij langdurig aanhoudende onrust op de dansvloer."

Bron: CPB

Publicatiedatum: