Schrijf je in voor onze dagelijkse nieuwsbrief om al het laatste nieuws direct per e-mail te ontvangen!

Inschrijven Ik ben al ingeschreven

U maakt gebruik van software die onze advertenties blokkeert (adblocker).

Omdat wij het nieuws gratis aanbieden zijn wij afhankelijk van banner-inkomsten. Schakel dus uw adblocker uit en herlaad de pagina om deze site te blijven gebruiken.
Bedankt!

Klik hier voor een uitleg over het uitzetten van uw adblocker.

Meld je nu aan voor onze dagelijkse nieuwsbrief en blijf up-to-date met al het laatste nieuws!

Abonneren Ik ben al ingeschreven

Milieuvoetafdruk uitrekenen kan veel simpeler

Hoe bereken je de milieuschade van een product? Welke factoren neem je wel en niet mee? Voor het berekenen van een milieuvoetafdruk zijn inmiddels honderden indicatoren ontwikkeld. Maar zijn ze ook allemaal nodig? ‘Het kan veel simpeler’, zegt milieukundige Zoran Steinmann van de Radboud Universiteit. Een set van vier relatief simpele indicatoren is al voldoende. Steinmann promoveert 26 maart op onderzoek naar de optimale set aan milieu-indicatoren voor productanalyses.

Als we naar een meer duurzame wereld willen, moeten er veranderingen komen in het gebruik van middelen op aarde. Om de milieuschade, of ‘voetafdruk’, van producten die wij allemaal consumeren te verminderen, moet eerst uitgerekend worden wat die voetafdruk is. Dat gebeurt met een zogeheten ‘life cycle assessment’. ‘Daarmee wordt de gehele levenscyclus van een product in kaart gebracht, van het winnen van de ruwe grondstoffen tot aan de uiteindelijke afvalverwerking, inclusief alle benodigde transport- en verwerkingsstappen tijdens deze cyclus’, legt Steinmann uit.


afbeelding: Radboud Universiteit

Meenemen gehele levenscyclus is cruciaal

Het meenemen van de gehele levenscyclus is hierbij cruciaal voor een eerlijke vergelijking tussen producten. ‘Een voorbeeld hiervan is de voetafdruk van kolenelektriciteit in de Verenigde Staten: deze is in totaal 1.1 kg CO2eq/kWh. De bijdrage van winning en transport, de zogeheten 'upstream' fase, aan deze voetafdruk is met 6 procent gering. Daarentegen heeft elektriciteit uit een aardgascentrale met een gecombineerde stoomcyclus een lagere voetafdruk dan kolenelektriciteit, gemiddeld 0.5 kg CO2eq/kWh, maar het aandeel van de upstream fase is met 19 procent echter zowel relatief als absoluut gezien hoger’, vertelt Steinmann.

Vier indicatoren
Voor het in kaart brengen van een levenscyclus wordt gekeken naar milieu-indicatoren, zoals hoeveel water er verbruikt wordt, hoeveel energie er nodig is, gebruik van materialen en invloed op land. Er zijn inmiddels meer dan honderd van deze milieu-indicatoren. Steinmann vergeleek er 135 voor 976 producten uit de life cycle database Ecoinvent. In deze database zitten diverse producten variërend van graankorrels tot LCD displays tot cementblokken.

Steinmann gebruikte een analyse, die de onderlinge correlaties tussen indicatoren in kaart brengt en waarmee een minimale set aan indicatoren gevonden kan worden die een zo groot mogelijke hoeveelheid aan variantie tussen de indicatoren kan verklaren. Steinmann: ‘Hieruit blijkt dat het overgrote deel van de meer dan honderd verschillende indicatoren niet strikt noodzakelijk is om de variantie in milieuschade tussen producten te verklaren.’

Een set van de vier relatief simpele indicatoren, voor respectievelijk energie, land, water en materialen blijkt al voldoende om meer dan negentig procent van de variantie in de schade aan biodiversiteit en gezondheid te verklaren.

Timing en locatie
Volgens Steinmann kan het feit dat berekeningen van voetafdrukken van elkaar verschillen deels worden veroorzaakt door het niet (volledig) meenemen van ruimtelijke of temporele variabiliteit. ‘Dezelfde hoeveelheid uitstoot van één stof of gebruik van een grondstof, zoals water, heeft niet altijd hetzelfde effect. Dat effect is afhankelijk van de timing en locatie van de uitstoot. Het effect op waterschaarste veroorzaakt door watergebruik kan bijvoorbeeld sterker zijn in de zomer dan in de winter (temporele variabiliteit). En het aantal zieke mensen door uitstoot van een kilogram fijnstof, zal sterker zijn in dichtbevolkt gebied (ruimtelijke variabiliteit). Het idee is dat wanneer dit soort effecten meer volledig worden meegenomen, we een betere schatting van de voetafdrukken van producten kunnen maken’, verklaart Steinmann.

Relief project
En dat is nu precies waar de Radboud Univerisiteit samen met Unilever aan werkt in het Relief project, het verbeteren van methoden om milieuvoetafdrukken uit te rekenen. Mark Huijbregts, Hoogleraar Integrale Milieuanalyse: ‘Unilever heeft een gedegen onderzoeksafdeling die onderzoek doet naar de milieuvoetafdruk van hun eigen producten. Vanuit de universiteit werken wij aan het verbeteren van de methoden om deze voetafdrukken uit te rekenen. Met de samenwerking krijgt Unilever inzicht in waar milieuwinst te halen is bij hun producten, voor ons als academici biedt het de mogelijkheid om de rekenmodellen toe te passen in de praktijk.’

Het Relief project wordt gefinancierd door het Horizon 2020 programma van de Europese Unie vanuit een Marie Sklowdowska-Curie grant. Zogeheten ‘early stage researchers’ werken aan het verbeteren van de betrouwbaarheid van de milieuvoetafdrukken.

bron: Radboud Universiteit
Publicatiedatum: